Op deze pagina vind je ideeën over wat je extra zou kunnen doen met de leerlingen om het doel te behalen.

Getallen


1.1 De leerling kan getallen t/m 100.000 afronden op duizendtallen.

  • Geef iedere leerling een getal tussen de 0 en 100.000 en laat hen een fysieke getallenlijn maken.
  • Leg een geprinte getallenlijn in de klas en geef iedere leerling een getal tussen de 0 en 100.000 en laat hen hun getal op de getallenlijn leggen.

1.2 De leerling kan hele getallen afronden op honderdtallen.

Laat de kinderen een levensecht voorbeeld creëren met het afronden van de getallen. Bijvoorbeeld het berekenen van de vliegafstand van Schiphol naar New York en laat dit afronden. Zij kunnen dit uitwerken op een mini-poster (A4).

1.3 De leerling kan honderdtallen afronden.

Schrijf allerlei honderdtallen op het bord. Laat de kinderen zelf een product bedenken hoe zij aan kunnen tonen dat zij honderdtallen kunnen afronden.

1.4 De leerling kan getallen t/m 100.000 uitlezen.

  • Geef iedere leerling een getal tussen de 0 en 100.000 en laat hen een fysieke getallenlijn maken.
  • Leg een geprinte getallenlijn in de klas en geef iedere leerling een getal tussen de 0 en 100.000 en laat hen hun getal op de getallenlijn leggen.

1.5 De leerling kan getallen t/m 100.000 splitsen in DHTE.

Maak een visuele les met het neerleggen van een DHTE-tabel in het klaslokaal. Bijvoorbeeld; een leerling krijgt getal 200. Waar komt deze in de DHTE-tabel?

1.6 De leerling kan tellen met sprongen t/m 100.00.

  • Teken een reeks getallen op het plein en laat de kinderen de volgorde bepalen.
  • Maak een hinkelpad van de sprongen t/m 100.000
  • Bewegend leren activiteit in de gymzaal met bijvoorbeeld een Zweeds renspel.

1.7 De leerling kan cijferend optellen zonder overschrijding.

Geef de leerlingen een briefje met sommen en laat hen de antwoorden in een DHTE-tabel schrijven op het plein.

1.8 De leerling kan cijferend optellen met overschrijding.

  • Print een voorbeeld som per cijfer uit op A4. Laat de kinderen het precieze voorbeeld als groep, tweetal of individu voorleggen, zodat zij zien wat er gebeurt.
  • Combineer dit doel met geld om het doel inzichtelijk te maken.

1.9 De leerling kan cijferend aftrekken met lenen (tientallen en eenheden).

Breng het onderdeel tot leven door alle kinderen een cijfer te geven wat in de voorbeeldsom past. Zet op het bord de som en laat de kinderen hun getal op de juiste plaats in het voorbeeld leggen/schrijven.

1.10 De leerling kan cijferend aftrekken met tientallen zonder lenen.

Breng het onderdeel tot leven door alle kinderen een cijfer te geven wat in de voorbeeldsom past. Zet op het bord de som en laat de kinderen hun getal op de juiste plaats in het voorbeeld leggen/schrijven.

1.11 De leerling kan compenseren.

Laat een kinderen een situatie tekenen/striptekenen met daarin een gecompenseerde som.

1.12 De leerling kan decimale getallen ordenen en op de getallenlijn plaatsen.

Leg een getallenlijn in de klas en laat kinderen de opdrachtkaartjes met hierop decimale getallen op de juiste plaats leggen.

1.13 De leerling kan decimale getallen splitsen en samenstellen.

Laat de kinderen een levende getallenrij vormen met kaartjes met daarop decimale getallen.

1.14 De leerling kan benoemde breuken op een getallenlijn plaatsen.

Leg enkele A4’tjes op de grond in de klas. Dit zijn planken. Vraag hierna de leerlingen om ¼ van de plank weg te halen en vervolgens op de getallen te plaatsen op het bord.

  • Maak breuken zichtbaar door een opdracht te geven zoals het ontwerpen van een poster, Powerpoint of spel om dit doel te oefenen.

1.15 De leerling kan geldbedragen schattend optellen en aftrekken.

  • Projectvorm met verschillende munteenheden.
  • Praktische invulling met een drama-opdracht en het berekenen van bedragen.

1.16 De leerling kan (meerdere) geldbedragen handig optellen.

  • Creëer een hoek waar de kinderen aan de slag kunnen met geldbedragen.
  • Maak een activiteit met het verkopen van cupcakes in de school in combinatie met het doel.

1.17 De leerling kan vermenigvuldigen in contextsituaties.

  • Praktische invulling met een drama-opdracht en het berekenen van bedragen.
  • Creëer een hoek waar de kinderen aan de slag kunnen met geldbedragen.
  • Maak een activiteit met het verkopen van cupcakes in de school in combinatie met het doel.

1.18 De leerling kan kolomsgewijs optellen.

Maak een levensgroot voorbeeld van kolomsgewijs optellen in de klas met de leerlingen om het proces zichtbaar te maken.

1.19 De leerling kan kolomsgewijs aftrekken.

Maak een levensgroot voorbeeld van kolomsgewijs aftrekken in de klas met de leerlingen om het proces zichtbaar te maken.

1.20 De leerling kan breuken vergelijken en beredeneren.

  • Print het spel breukopoly en laat de kinderen dit spelen.
  • Print pannenkoeken, pizza’s etc en ga visueel aan de slag met het vergelijken en beredeneren van breuken.

1.21 De leerling kan rekenen met de breuk als operator in informele contextsitauties.

Print pizza’s, pannenkoeken en taarten. Laat de kinderen met een schaar diverse situatie nabootsen. Bijvoorbeeld ik heb twee pizza’s en die eet ik met vier personen op. Hoe groot is het stuk wat ik op mag eten?

1.22 De leerling kan breuken aanvullen tot één.

Deze les zou kunnen worden gecombineerd met een handvaardigheidles met touw, hout of wol.

1.23 De leerling kan verdubbelen en halveren.

Laat verdubbelen en halveren terug komen in de dramales door activiteiten te doen met het verkopen van auto’s, schoenen of andere producten.

1.24 De leerling kan verwisselen bij vermenigvuldigen.

Maak visuele voorbeelden door bijvoorbeeld een muffinkraam te openen waarbij de vermenigvuldiging centraal staat.

Meetkunde


2.1 De leerling kan plaatsen of objecten op een kaart vinden en aanduiden met een rooster met coördinaten.

  • Laat de kinderen het spel zeeslag spelen in fysieke vorm of met een werkblad van internet.
  • Maak een groot veld met coördinaten op het plein. Speel levend zeeslag.

2.2 De leerling kent de windrichtingen noord, oost, zuid, west en begrijpt dat deze kunnen worden gebruikt om een plaats te bepalen of een route te beschrijven.

  • Laat de kinderen zelf een schatkaart maken met windrichtingen. In welke richting moet je eerst lopen en in welke richting daarna?
  • Organiseer een speurtocht met een kompas door de buurt.

Meten


3.1 De leerling kan een thermometer aflezen tot op tienden van graden nauwkeurig.

  • Ga met de leerlingen naar buiten en laat de leerlingen met stoepkrijt rechthoeken bedenken en uittekenen op ware grootte. 
  • Geef de leerlingen verschillende omtrekken en laat de leerlingen zelf de zijden berekenen waarbij ze verschillende rechthoeken maken.

3.2 De leerling kan de omtrek van een rechthoek berekenen met behulp van de formule 2 x (l + b) of 2 x l + 2 x b.

Zoek voorbeelden van thermometers zodat je het betrekt op de belevingswereld en de werkelijkheid en laat zien wat de waarde is van het afstrepen van zo’n doel.

3.3 De leerling kan secondes aflezen op een klok met secondewijzer of op een (digitale) stopwatch.

Laat de leerlingen materialen in de klas veranderen van centimeters naar meters en andere lengtematen. Hierdoor blijven de maten gelijk, maar krijgt het een andere lengtemaat waardoor de leerlingen moeten gaan rekenen met keer 10, keer 100 etc.

3.4 De leerling kan uren omzetten in minuten en minuten in secondes en omgekeerd.

Gebruik een maatbeker en vul deze met water tot een gewenst niveau. Laat de kinderen verschillende inhoudsmaten erbij zoeken waardoor ze moeten gaan rekenen met keer 10 en gedeeld door 10.

3.5 De leerling kan lengtematen herleiden van m naar dm, cm, mm en van m naar km en hm en omgekeerd.

Laat de leerlingen materialen in de klas veranderen van grammen naar kilogrammen en andere gewichtsmaten. Hierdoor blijven de leerlingen rekenen met keer 10, keer 100 en delen.

3.6 De leerling kan inhoudsmaten herleiden van l naar dl, cl en ml en omgekeerd.

Geef de leerlingen voorwerpen uit hun eigen omgeving (ook tastbare voorwerpen zodat ze ervaren wat de gewichten zijn) en laat ze ervaren wat de gewichten zijn.

3.7 De leerling kan in betekenisvolle situaties inhouden schatten in liters of milliliters.

Dit doel leent zich er goed voor om een combinatie te maken met bewegend leren.

3.8 De leerling kan in betekenisvolle situaties gewichten schatten.

  • Laat aan de leerlingen verschillende situaties zien op het bord van digitale en analoge klokken en laat ze benoemen hoe laat het is, inclusief de seconden. 
  • Hardlooprondje met rondetijden

3.9 De leerling kan kg omrekenen in g en omgekeerd.

Daag de leerlingen uit om met zo min mogelijk briefgeld en munten bedragen neer te leggen.

3.10 De leerling kan geldbedragen tussen 0 en ongeveer 5000 euro op verschillende manieren met zo min mogelijk briefjes en munten samenstellen.

  • Laat voorwerpen aan de leerlingen zien en laat ze overleggen over de inhoud. Geef ze een basis mee van 5 en 10 liter bijvoorbeeld zodat ze een indicatie hebben van die hoeveelheid. 
  • Verzamel allerlei potjes en bekers en laat de kinderen meten hoeveel ml er in past (eventueel in combinatie met bewegend leren).

3.11 De leerling kan problemen met samengestelde grootheden oplossen in eenvoudige probleemsituaties, zoals prijs/u, prijs/m, prijs/m2 , prijs/l, prijs/kg.

Geef de leerlingen situaties waarin je ze bijvoorbeeld het uurloon geeft van een werknemer en laat vervolgens de leerlingen berekenen hoeveel hij/zij verdient met 4,5 uur werken.

Verbanden


4.1 De leerling kan eenvoudige gegevens in een cirkeldiagram en lijngrafieken aflezen en interpreteren.

Maak allerlei verschillende cirkeldiagrammen en lijngrafieken in de klas over lengte, schoenmaat, kleur haar etc. Maak (bijvoorbeeld) drie opdrachten en laat de kinderen bij de materialen langslopen.

4.2 De leerling kan verschillende diagrammen en grafieken benoemen: beelddiagram

Dit doel kan ook worden behaald door de kinderen een creatieve opdracht te geven, waardoor zij het doel kunnen behalen.

4.3 De leerling kan verschillende diagrammen en grafieken benoemen: cirkeldiagram.

  • Dit doel is een perfecte combinatie met bewegend leren.
  • Ook leent dit doel zicht goed om op het plein met stoepkrijt bezig te gaan.

4.4 De leerling kan verschillende diagrammen en grafieken benoemen: lijngrafiek.

  • Dit doel is een perfecte combinatie met bewegend leren.
  • Ook leent dit doel zicht goed om op het plein met stoepkrijt bezig te gaan.

4.5 De leerling kan verschillende diagrammen en grafieken benoemen: staafdiagram.

  • Dit doel is een perfecte combinatie met bewegend leren.
  • Ook leent dit doel zicht goed om op het plein met stoepkrijt bezig te gaan.

Verhoudingen


5.1 De leerling kan verhoudingsproblemen met geld, tijd en maten oplossen.

Laat de leerlingen in tweetallen aan de slag gaan met het berekenen van verhoudingsproblemen. Neem hiervoor bedragen en maten uit folders. Hierdoor blijft het bij de belevingswereld van de leerlingen en worden ze in hun vrije tijd herinnert aan de opdrachten.

5.2 De leerling kan breuken en verhoudingen met elkaar vergelijken.

Daag de klas uit om bezig te gaan met levend memory. Maak samen met de leerlingen kaartjes waarbij een breuk wordt gekoppeld aan een verhouding. Speel het spel en rouleer in tegenstanders.

5.3 De leerling kan in betekenisvolle verhoudingssituaties een deel van een hoeveelheid berekenen en omgekeerd: de totale hoeveelheid berekenen op basis van een gegeven deel.

Laat de kinderen eigenschappen van de klas berekenen. Bijvoorbeeld hoeveel jongens hebben blond haar? Dus 1 op de 4 bijvoorbeeld.

5.4 De leerling kan in betekenisvolle verhoudingssituaties een deel aanvullen tot een geheel en dit complement benoemen met een breuk.

  • Schets voor de leerlingen breuken en laat de leerlingen deze aanvullen tot een geheel. Laat ze dit ook benoemen. 
  • Werkvorm Ik heb, wat heb jij.

5.5 De leerling kan in betekenisvolle verhoudingssituaties de totale hoeveelheid berekenen op basis van een gegeven deel.

  • Schets voor de leerlingen situaties en laat de leerlingen deze aanvullen tot een geheel. Laat ze dit ook benoemen. 
  • Werkvorm Ik heb, wat heb jij.