Op deze pagina vind je ideeën over wat je extra zou kunnen doen om het doel ook te behalen.

Getallen


1.1 De leerling kan getallen t/m 100.000 afronden op duizendtallen.

Maak een filmpje voor je klasgenoten waarin je de strategie uitlegt.

1.2 De leerling kan hele getallen afronden op honderdtallen.

Denk zelf sommen met dit doel op een werkblad die jouw klasgenoten ook gaan maken. Tip: maak ook een antwoordenblad.

1.3 De leerling kan honderdtallen afronden.

Maak een getallenlijn van 0 t\m 100.000. Schrijf op een briefje bedragen tussen 0 en 100.000. Laat een klasgenoot alle getallen op de juiste plaats leggen of plakken (post-its).

1.4 De leerling kan getallen t/m 100.000 uitlezen.

Maak een getallenlijn van 0 t\m 100.000. Schrijf op een briefje bedragen tussen 0 en 100.000. Laat een klasgenoot alle getallen op de juiste plaats leggen of plakken (post-its).

1.5 De leerling kan getallen t/m 100.000 splitsen in DHTE.

Maak een grote A3 poster met een som die jij kan splitsen in een DHTE-tabel.

1.6 De leerling kan tellen met sprongen t/m 100.00.

  • Maak een stappenpad op een A3 met sprongen t/m 100.000.
  • Maak een ganzenbord op een A3 met getallen tussen de 0 en 100.000.

1.7 De leerling kan cijferend optellen zonder overschrijding.

Maak een toets voor je klasgenoten. Maak allemaal verschillende opdrachten met dit doel. Tip: maak ook een antwoordenblad.

1.8 De leerling kan cijferend optellen met overschrijding.

Maak een A3 voorbeeld van een oefensom met dit doel.

1.9 De leerling kan cijferend aftrekken met lenen (tientallen en eenheden).

Schrijf een nieuwsbericht over wat jij hebt geleerd met dit doel en leg het uit aan alle andere mensen (papa, mama, opa, oma etc).

1.10 De leerling kan cijferend aftrekken met tientallen zonder lenen.

Maak een creatief schilderij waarin dit onderdeel naar voren komt.

1.11 De leerling kan compenseren.

Bedenk voorbeelden waarbij je moet compenseren. Maak hiervan een tekening/schilderij.

1.12 De leerling kan decimale getallen ordenen en op de getallenlijn plaatsen.

Ontwerp een spel waardoor jij en je klasgenoten dit doel kunnen oefenen.

1.13 De leerling kan decimale getallen splitsen en samenstellen.

Maak een poster met splitsingen en samenstellingen van decimale getallen.

1.14 De leerling kan benoemde breuken op een getallenlijn plaatsen.

Maak een getallenlijn en maak opdrachtbriefjes voor jouw klasgenoten.

1.15 De leerling kan geldbedragen schattend optellen en aftrekken.

  • Maak een poster of filmpje met een uitleg voor jouw klasgenoten.
  • Maak een poster over dit onderwerp met extra informatie over verschillende munteenheden.

1.16 De leerling kan (meerdere) geldbedragen handig optellen.

  • Maak een voorstelling waarin wordt uitgelegd hoe je geldbedragen handig optelt.
  • Maak een beeldcollage over dit doel.

1.17 De leerling kan vermenigvuldigen in contextsituaties.

Waar zie je keersommen in de echte wereld? (Bijvoorbeeld in de supermarkt bij twee pakken melk). Maak een knutsel waarin keersommen in de echte wereld naar voren komen.

1.18 De leerling kan kolomsgewijs optellen.

Zoek een product (kijkdoos, filmpje, tekening, schilderij, knutsel etc) waarin jij kan laten zien dat je kolomsgewijs kan optellen.

1.19 De leerling kan kolomsgewijs aftrekken.

Zoek een product (kijkdoos, filmpje, tekening, schilderij, knutsel etc) waarin jij kan laten zien dat je kolomsgewijs kan optellen.

1.20 De leerling kan breuken vergelijken en beredeneren.

  • Speel het spel breukopoly.
  • Maak een filmpje, poster of quiz met vragen en antwoorden.

1.21 De leerling kan rekenen met de breuk als operator in informele contextsitauties.

Print jouw favoriete gerecht (pizza, pannenkoek of taart). Schrijf daarbij voorbeelden van het aantal personen dat het gerecht moet eten en welk deel ieder krijgt.

1.22 De leerling kan breuken aanvullen tot één.

Maak een knutsel met daarop bijvoorbeeld ⅘ plank die je aanvult met een plaatje van ⅕ plank.

1.23 De leerling kan verdubbelen en halveren.

Laat een andere leerling getallen t/m 1000 opnoemen en een opdracht geven. Bijvoorbeeld 480 en halveer dit getal. Wissel na twee opdrachten de rollen.

1.24 De leerling kan verwisselen bij vermenigvuldigen.

Maak een informatieflyer over dit onderwerp.

Meetkunde


2.1 De leerling kan plaatsen of objecten op een kaart vinden en aanduiden met een rooster met coördinaten.

  • Speel zeeslag met een maatje.
  • Pak een A4’tje met hokjes en maak hierin een indeling van jouw kamer, huis, woonplaats etc. Leg hierna aan een maatje uit in welk vakje wat staat.

2.2 De leerling kent de windrichtingen noord, oost, zuid, west en begrijpt dat deze kunnen worden gebruikt om een plaats te bepalen of een route te beschrijven.

  • Knutsel je eigen windroos.
  • Ontwerp een speurtocht met een kompas met windrichtingen in jouw buurt.

Meten


3.1 De leerling kan een thermometer aflezen tot op tienden van graden nauwkeurig.

Ga in de klas enkele rechthoekige voorwerpen opzoeken, zoals je tafel en de instructietafel en bereken de omtrek. Zoek materiaal in jouw klaslokaal omgeving en bereken de omtrek.

3.2 De leerling kan de omtrek van een rechthoek berekenen met behulp van de formule 2 x (l + b) of 2 x l + 2 x b.

Zoek een maatje en laat de een kommagetallen voorlezen en laat de ander het opschrijven. Controleer de positiewaarde van de getallen.

3.3 De leerling kan secondes aflezen op een klok met secondewijzer of op een (digitale) stopwatch.

Maak een stencil waarin jij jezelf nog sterker maakt met dit soort sommen. Of maak sommen voor een maatje, test elkaar en kijk elkaars werk na.

3.4 De leerling kan uren omzetten in minuten en minuten in secondes en omgekeerd.

Maak een stencil waarin jij jezelf nog sterker maakt met dit soort sommen. Of maak sommen voor een maatje, test elkaar en kijk elkaars werk na.

3.5 De leerling kan lengtematen herleiden van m naar dm, cm, mm en van m naar km en hm en omgekeerd.

Maak een stencil waarin jij jezelf nog sterker maakt met dit soort sommen. Of maak sommen voor een maatje, test elkaar en kijk elkaars werk na

3.6 De leerling kan inhoudsmaten herleiden van l naar dl, cl en ml en omgekeerd.

Ga materiaal categoriseren waarbij je ze in de klasse verdeeld van verschillende gewichten.

3.7 De leerling kan in betekenisvolle situaties inhouden schatten in liters of milliliters.

Teken op een blad met klokken allerlei uren. Schrijf daarna de minuten en secondes eronder.

3.8 De leerling kan in betekenisvolle situaties gewichten schatten.

Maak een levensgrote getallenlijn waarin jij werkt met sprongen van bijvoorbeeld 0,10, 0,5 of 0,3 met twee cijfers achter de komma.

3.9 De leerling kan kg omrekenen in g en omgekeerd.

  • Sorteer bedragen met zo min mogelijk briefgeld en munten. 
  • Ga samen met een maatje aan de slag door sommen voor elkaar te bedenken en controleer elkaars bedrag.

3.10 De leerling kan geldbedragen tussen 0 en ongeveer 5000 euro op verschillende manieren met zo min mogelijk briefjes en munten samenstellen.

Zoek in de klas of binnen school materialen dat een inhoud heeft. Ga deze materialen indelen in een rij van liters of milliliters En doe een schatting over de hoeveelheid die er in zit.

3.11 De leerling kan problemen met samengestelde grootheden oplossen in eenvoudige probleemsituaties, zoals prijs/u, prijs/m, prijs/m2 , prijs/l, prijs/kg.

Bedenk voor je maatje een uurtarief en vraag vervolgens hoeveel hij/zij verdient na bijvoorbeeld 6 uren te hebben gewerkt die dag.

Verbanden


4.1 De leerling kan eenvoudige gegevens in een cirkeldiagram en lijngrafieken aflezen en interpreteren.

Maak een eigen cirkeldiagram en/of lijngrafiek in een tekening over; wat vind jij het leukste aan rekenen?

4.2 De leerling kan verschillende diagrammen en grafieken benoemen: beelddiagram

Maak een eigen beelddiagram op een poster.

4.3 De leerling kan verschillende diagrammen en grafieken benoemen: cirkeldiagram.

Maak een overzicht van bijvoorbeeld de schoenmaten in jouw klas. Hoeveel procent heeft schoenmaat 36? Zet dit in de cirkeldiagram.

4.4 De leerling kan verschillende diagrammen en grafieken benoemen: lijngrafiek.

Maak een overzicht van bijvoorbeeld de lengtes in jouw klas. Hoeveel kinderen zijn 170 cm? En hoeveel 150 cm? Zet dit in de lijngrafiek.

4.5 De leerling kan verschillende diagrammen en grafieken benoemen: staafdiagram.

Maak een overzicht van bijvoorbeeld de lengtes van leerlingen in jouw klas. Hoeveel procent is ongeveer 180 cm? Zet dit in de staafdiagram.

Verhoudingen


5.1 De leerling kan verhoudingsproblemen met geld, tijd en maten oplossen.

Vraag om een winkel folder en maak van de groente en de fruit verhoudingstabellen. Werk de producten naar een kilo of juist naar 500 of 100 gram.

5.2 De leerling kan breuken en verhoudingen met elkaar vergelijken.

Bedenk een breuk en schrijf/teken daarbij de verhouding die erbij past.

5.3 De leerling kan in betekenisvolle verhoudingssituaties een deel van een hoeveelheid berekenen en omgekeerd: de totale hoeveelheid berekenen op basis van een gegeven deel.

Maak een stencil waarin er wordt gevraagd om verhoudingsproblemen op te lossen. Probeer daarna met een maatje zelf sommen en verhoudingen te maken en reken ze voor elkaar uit.

5.4 De leerling kan in betekenisvolle verhoudingssituaties een deel aanvullen tot een geheel en dit complement benoemen met een breuk.

Maak een stencil waarop jij de breuken (pizza’s, taarten of pannenkoeken) aanvult tot een geheel.

5.5 De leerling kan in betekenisvolle verhoudingssituaties de totale hoeveelheid berekenen op basis van een gegeven deel.

Maak een stencil waarop jij de hoeveelheid aanvult tot een geheel. Hierbij zijn de basisgegevens al ingevuld.